Een gesloten deur, 1543.
In de nacht van zondag 4 op maandag 5 februari 1543 was het bitterkoud. Beneden in het Raadhuis van Kampen zaten de wakers in hun waakhuis. Ze stookten het vuur in de haard nog maar eens hoog op om de kou buiten te houden.
Maar door het vaker verhitten van de haard waren er scheuren ontstaan in de schoorsteenpijp. Op die manier konden opspringende vonken het omringende droog geworden houtwerk bereiken. Dit had tot gevolg dat, toen de wakers nog prettig in hun warme waakhuis zaten, de erboven gelegen verdiepingen van het Raadhuis al snel in lichterlaaie stonden. Om 11 uur die avond stond zelfs al het dak en een torenspits in de vlammen. De situatie was zo ernstig dat aan blussen niet meer te denken viel.
De volgende dag werd een begin gemaakt met het opnemen van de schade. De schepenzaal, de plaats waar plechtigheden werden gevierd en hoge gasten werden ontvangen, was compleet verloren gegaan, net als de secretarie, met veel papieren en stukken.
Veel privileges en andere belangrijke, vaak gezegelde, oorkonden (charters) werden echter apart bewaard op een andere plaats in het pand, in een torenkamer. Het betrof een ruimte zonder ramen. Dat was ook de plek waar de stadskist werd bewaard. Diverse leden van de Magistraat waren aanwezig toen de deur van deze ruimte werd geopend. Gelukkig bleek dat een groot deel van de inventaris van deze kamer gespaard was gebleven.
Dit geluk bij dit ongeluk was te danken aan de dikke muren en gewelven, maar ook aan een dikke deur met veel ijzerbeslag. Deze deur zou, volgens overlevering, ooit eens als buit in Kampen terecht gekomen zijn, toen het roofslot de Voorst bij Zwolle in 1362 was verwoest.
Toch was de schade aan verloren documenten zo groot dat tot 1562 aan regeringen in omliggende steden, zoals Hasselt en Elburg, verzocht werd verklaringen af te leggen, omdat Kampen veel kostbare stukken, waaronder ongetwijfeld bewijsmateriaal, verloren had.