Uw zoekacties: St. Nicolaas- of Bovenkerk

00274 St. Nicolaas- of Bovenkerk

beacon
 
 
Inleiding
Kerken
00274 St. Nicolaas- of Bovenkerk
Inleiding
Kerken
Kerkelijk bestond er in Kampen één parochie met twee parochiekerken: de St. Nicolaaskerk in de bovenhoek van de stad in de oudste stadskern, en de O.L. Vrouwenkerk in de buitenhoek van de stad, aanvankelijk buiten de stadsmuren gelegen. Laatstgenoemd kerkgebouw moet oorspronkelijk niet meer dan een kapel geweest zijn en volgens de geschiedschrijver Arent toe Boecop gewijd aan de Twaalf Apostelen, (Kroniek, uitgave Utrecht 1860, blz. 217). Bij verrichte grondboringen in verband met de huidige restauratie van het kerkgebouw is vastgesteld, dat de O.L. Vrouwenkerk in elk geval een voorgangster moet hebben gehad met een afwijkend grondplan. Een derde kerkgebouw was de St, Jorienskapel, gelegen in Brunnepe, een gehucht buiten Kampen. Deze kapel was een stichting van Henrick Snaghe en diens vrouw, die op 26 januari 1350 hun huis en erf te Brunnepe met enig land bestemden tot een eeuwige kapel en herberg voor arme vrienden, schippers en andere arme lieden. (Oudste Foliant, fol. 70). Het huis werd gesticht ter ere Gods en van de goede St. Juriaan. Een priester zou er dagelijks mis en godsdienst houden tot troost der arme lieden in het huis en der zieken in het dorp. Toen in 1410 in dit huis een zusterklooster werd ingericht bleef bepaald, dat burgers en buren de gelegenheid behielden in de St. Jorienskapel hun godsdienstplichten te vervullen.
Aangaande de stichting van de parochie Kampen zijn geen vaststaande gegevens te melden. In de oudste tijd werden de stichters der kerkgebouwen als eigenaren beschouwd. De oorspronkelijke bedehuizen, die in Kampen verrezen, zullen door dotaties der parochianen, die tot een groter kerkdistrict behoorden, gesticht zijn. Deze stichting ging gepaard met vorming van een parochie. De parochie ging van het kerkgebouw uit. Bij de stichting van kerkgebouw en parochie verleende de bisschop daartoe vergunning, onder voorwaarde, dat de parochie in staat bleek eigen geestelijken te onderhouden. Als stichtster van de parochie Kampen wordt in schrifturen, echter zonder bewijsvoering, de moederkerk van het nabijgelegen Wilsum wel verondersteld.
De St. Nicolaaskerk was de hoofdkerk van de stad. Tot voor kort waren wij weinig betrouwbaar ingelicht over de stichting en bouwgeschiedenis van dit kerkgebouw. De huidige ingrijpende restauratie bood gelegenheid voor een bodemkundig onderzoek. Dit geschiedt op initiatief van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in nauw contact met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg door de Archaeologische Afdeling van de Directie van de IJsselmeerpolders onder leiding van haar wetenschappelijke medewerker de heer G. D. van der Heide. Als voorlopig resultaat van dit geenszins voltooide onderzoek onderscheidt Van der Heide in een voorzichtig gestelde publicatie in grote lijnen een drietal fasen tot de bouw van de St. Nicolaaskerk ter plaatse (Kamper Almanak 1961/1962, 1962/1963), t.w.,
1. een tuf stenen kerkgebouw, bouwperiode lle—12e eeuw, met een klaverbladvormig koor;
2. een bakstenen kerkgebouw, periode 13e eeuw, aanvankelijk een driebeukig kerkgebouw met vermoedelijk een uitgebouwde toren;
3. 15e eeuwse vergroting van dit kerkgebouw met een beuk aan noord- en zuidzijde tot een vijfbeukige kerk en met aangebouwde portalen, waardoor een kruisvormig gebouw ontstond.
Enige toetsingsmogelijkheid van de resultaten van het bouwtechnisch onderzoek aan archivalische documentatie is eerst mogelijk voor de 14e en 15e eeuwse vergrotingen van het kerkgebouw. Het betreffen slechts fragmentarisch aanwezige archivalische gegevens, waarop scribenten veelal ten onrechte hun theorieën over de bouwgeschiedenis van de kerk hebben ontwikkeld. Voortgezet bouwtechnisch onderzoek blijft geboden, zij het voorzover mogelijk met toetsing aan de aanwezige archivalische gegevens in kerkelijke en stedelijke rekeningen, resoluties e.d.
Aan het hoofd van de St. Nicolaaskerk stond een pastoor, bijgestaan door kapelanen, klerken, zangmeester, organist, koster en een tweetal schoolmeesters. De pastoor had tevens de geestelijke leiding over de O. L. Vrouwenkerk. De benoeming van de pastoor was aan de stad; aanvankelijk benoemd door het kapittel van Deventer, behield dit het recht van approbatie. Zo werd in 1525 de Kampenaar Albertus Pigge of Pighius door de magistraat tot pastoor der stad benoemd, uit waardering voor diens verdediging van zijn geboortestad in een geschil contra pastoor Slachhek in een proces voor de curie te Rome in dit jaar» In bepaalde gevallen werd het ambt van pastoor (ook wel cureit genaamd) bekleed door een vice-cureit. Pighius kon het ambt van pastoor van Kampen zelf niet waarnemen, omdat hij kort na 1530 tot proost van St. Jan te Utrecht werd benoemd. Als diens plaatsvervanger trad op de vice-cureit Aernt Graet. Na diens verbanning in 1539 verzocht de stad aan Pighius om van de pastorie afstand te doen, waaraan deze gevolg gaf. In diens plaats werd pastoor Andreas Fabri van Vrelant aangesteld. Aangezien Fabri op dat ogenblik geen wetenschappelijk radicaal bezat, dat hem naar inhoud der bullen betreffende de pastorie het recht gaf om deze bediening te vervullen, kwam de stad om dit radicaal te verkrijgen hem financieel te hulp.
Het ambt van pastoor was veelomvattend. Naast de zielszorg voor zijn parochianen had de pastoor de materiële zorg voor een complex van gebouwen, de huisvesting en verzorging van de aan hem toevertrouwde geestelijkheid en de bevordering van een goede organisatie van een dagelijks zeer intensieve eredienst, zowel in de St. Nicolaas- als in de O.L. Vrouwenkerk. Daarbij voegden zich de plechtigheden op de vele hoogtijdagen, de processies en andere ommegangen. Hij was bovendien belast met de wetenschappelijke vorming en opleiding van zijn toekomstige geestelijkheiden hij stond aan het hoofd van de parochiescholen, verbonden aan de beide kerkgebouwen. De onderhouding van de eredienst legde een zware last op de parochianen. Tegenover de slechts geringe inkomsten aan renten, misgelden, begrafenispenningen, grafrechten, collecten e.d. stonden hoge uitgaven. Inzonderheid de kosten voor onderhoud der kerkgebouwen lagen ver boven de draagkracht der parochie. Deze en andere kosten kwamen dan ook in hoofdzaak voor rekening van het stadsbestuur. Omstreeks 1343 sloot de stad een contract met mr. Herman de steenbicker en diens broeder voor de „bouw" der St. Nicolaaskerk; kosten voor stadsrekening. In 1369 eveneens een contract met mr. Rutgher van Ceulen om de St. Nicolaaskerk „tho feysierne" (viseren) en ,,to berichten" (ordineren, in orde brengen); kosten voor stadsrekening. In 1453 en 1456 verkocht de stad lijfrenten aan verscheidene personen voor sommen ,,dair Sanct Nicolaus kerke mede getymmerd wordt" en evenzo in de jaren 1453-1454 voor de verbouw van de O. L. Vrouwenkerk-toren. In 1498 sloten kerkmeesters een overeenkomst met een meester te Mechelen voor de vervaardiging van een nieuw sacramentshuis van latoen of geel koper in de St. Nicolaaskerk op stadskosten.
Uit bovenstaande gegevens blijkt reeds hoezeer de verhouding kerk- en stadsbestuur met elkaar verweven waren. Financiële en andere medewerking van de stad in kerkelijke aangelegenheden ging gepaard met toezicht harerzijds op kerkgebouwen en andere kerkelijke bezittingen (kerkfabriek). Van stadswege werden kerkmeesters over de kerkgebouwen aangewezen, als regel regeringsleden. Zij beheerden en administreerden de z.g. kerkfabriek, zorgden voor onderhoud van kerkgebouwen, wedeme en andere woningen, torens, klokken, orgels. Zij hadden ook de zorg voor de kerkwijnen: „Men secht den kerckmeysteren, dat sy een goet opsien draghen, dat metten wynen te rechte omgegaen wordde, ende de stadt betaelt de wynen". Jaarlijks komen de kerkwijnen voor in de stedelijke rekeningen zowel voor de gasthuizen als voor de St. Nicolaaskerk en de O. L. Vrouwenkerk. Kerkmeesters collecteerden op bepaalde tijden in de kerken, waarschijnlijk voor onderhoud der gebouwen, „dat die kerckmeisteren shochtyts selven mitten nabben ommegaen sullen . . ." Over de kerkmeesters waren van stadswege provisoren gesteld. Het toezicht op het kerkelijk beheer ging zover, dat jaarlijks „rekenschappen" bij het stadsbestuur moesten worden ingezonden. Deze verplichting gold evenzeer voor de gasthuizen, weeshuizen, huisarmen, vergaderingen en het stadsziekenhuis, instellingen, waarbij de stad financieel was geïnteresseerd. Dan waren er nog getijdemeesters, die de inkomsten aan renten, begraven, missen e.d. administreerden. Ook zij legden hun „rekenschap-pen" aan het stadsbestuur over.
De hervorming, die te Kampen in 1580 plaats vond, bracht geen wijzi-ging in het toezicht van de stad op het kerkelijk beheer. Provisoren en kerkmeesters bleven gehandhaafd en eveneens de verplichting tot jaarlijkse inzending van de „rekenschappen". Het enige en belangrijke verschil was nu, dat ambten en bedieningen uit de gesaeculariseerde goederen werden bekostigd. Het beheer en de werking van het instituut dezer goederen is breder besproken bij de inleiding op deel I dezer uitgave.
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1339 - 1773
Openbaarheid:
Het archief is openbaar.